Deze Elburger botter heeft Aart van Ké (Van Triest) in 1919 laten bouwen voor een bedrag van 2500 gulden. Ze is gebouwd als één van de laatste botters nadat het besluit om de Zuiderzee af te sluiten (1918) is genomen. Ook deze botter werd gebouwd om er mee te vissen, op het zoute water dat na de afsluiting (1932) langzaam maar zeker zoet werd. Zoon Jacob vist vanaf 1935 net zoals in vele vissersfamilies jarenlang samen met zijn zoons en allerhande soorten netten. Ome Jacob vaart de EB58 als laatste door de Flevodijk die Elburg na 1956 voortaan scheidt van ‘de zee’. Veel vissers beëindigden in die tijd de visserij, maar Van Triest verruilt zijn houten botter voor een stalen kotter. In maart 1960 wordt de botter verkocht en vaart ze verder voor het plezier van verschillende eigenaren. De "sjût" krijgt een strijkbare mast, een roef en een naam. Vanaf 1995 is de botter gerestaureerd. Door de eigenaren is er veel gesloopt en getimmerd om dit monumentale bedrijfsvaartuig weer in haar oude glorie te herstellen. Sindsdien gaat dit schip voor het eerst in decennia weer veel en vaak zeilen op het IJsselmeer en het Wad, en vist zoals vroeger wanneer dat mag. Niet op haring en ansjovis zoals vroeger, wel op bot, baars en paling.